Return to site

Bonusverbod & NOW

Tijdens de COVID-19 crisis komt de vraag op of een financiële onderneming die een beroep doet op de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) hiermee mogelijk een bonusverbod of andere restricties triggert onder de van toepassing zijnde financiële beloningswetgeving. Voor de goede orde: de NOW is een van de subsidiemaatregelen die de overheid recent wegens COVID-19 in het leven heeft geroepen, met als doel het behoud van werkgelegenheid bij ondernemingen met een omzetverlies van ten minste 20%.

Artikel 1:128 Wft bepaalt - (te) kort gezegd - dat een financiële onderneming die in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel staatssteun ontvangt in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU, gedurende de periode van steunverlening geen variabele beloning mag toekennen aan haar dagelijks beleidsbepalers (de Raad van Bestuur) of aan het 2e echelon (het Senior Management). Ook mag de vaste beloning van deze functionarissen in deze periode niet worden verhoogd ter compensatie van het wegvallen van de variabele beloning.

De vraag is dus concreet of een beroep op de NOW kwalificeert als staatsteun in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU. De regering geeft in de toelichting op de NOW aan dat het "een generieke en tijdelijke subsidieregeling is voor alle ondernemingen die in hun omzet zijn getroffen door de gevolgen van COVID-19 of andere buitengewone omstandigheden". Een van de eisen om als staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU te kwalificeren is dat deze steun selectief moet zijn toegekend. Omdat de NOW-regeling juist niet selectief is, er worden geen ondernemingen of sectoren bevoordeeld ten opzichte van andere ondernemingen of sectoren, is m.i. de terechte conclusie van de regering dat geen sprake is van staatsteun in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU. Bovendien geldt voor de toepasselijkheid van het bonusverbod dat - als al sprake zou zijn van staatsteun in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU - deze verleend moet zijn in verband met "de stabiliteit van het financiële stelsel". Ook dat is bij de NOW niet het geval. De slotsom is dan ook dat een financiële onderneming die een beroep doet op de NOW-regeling hiermee niet het bonusverbod van artikel 1:128 Wft triggert.

Daarnaast geldt specifiek voor banken en beleggingsondernemingen het voorschrift dat - wederom (te) kort gezegd - in geval van "uitzonderlijke overheidsmaatregelen" (i) de variabele beloningen strikt beperkt moeten worden tot een percentage van de nettowinsten en (ii) de (vaste) beloningen zodanig geherstructureerd moeten worden dat deze in overeenstemming zijn met een degelijk risicobeheer en de langetermijnontwikkeling (voor de liefhebber: artikel 2, onderdeel A, sub 7 Rbb 2017).

In dit verband is de vraag of het doen van een beroep op de NOW-regeling mogelijk wel kwalificeert als "uitzonderlijke overheidsmaatregel". Hoewel de koppeling met staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 WVEU niet expliciet uit de wettekst volgt, meen ik uit de toelichting bij dit artikel op te maken dat men wel degelijk het oog heeft gehad op dergelijke staatssteun, althans dat het moet gaan om specifieke steunverlening binnen de (bancaire) sector. Aangezien hier bij de NOW geen sprake van is, zijn ook voornoemde beloningsrestricties niet van toepassing op een bank of beleggingsonderneming die een beroep doet op de NOW.

Een en ander laat overigens onverlet dat de financiële impact die COVID-19 heeft in individuele gevallen - d.w.z. financiële ondernemingen die hard worden getroffen - wel degelijk kan leiden tot (verplichte) beperkingen in de toekenning of uitkering van variabele beloningen. Deze beperkingen vloeien echter niet rechtstreeks voort uit het doen van een beroep op de NOW.

.